Na een aantal dagen ziek zijn was ik gisteren weer fijn op mijn stekkie voor de groep. Vanwege de herfstvakantie en de vrouwen die dat thuis moeten opvangen, had ik alleen een clubje mannen voor mijn neus. Mannen die blij waren dat ik er weer was overigens, er was een grote slagroomtaart meegenomen voor de pauze ter ere van mijn herstel.
Toen ik een paar weken geleden een keer één dag niet werkte vanwege een medische afspraak, was er de les daarna ook taart vanwege mijn terugkeer.
Volstrekt overdreven, totaal niet nodig, slecht voor de lijn en veel te duur, maar zó vreselijk lief!
Maar goed.
Ik was dus met een klein groepje mannen aan het werk. Tussen het maandagse dictee en de pauze met slagroomtaart oefenden we het spreken in het Nederlands.
‘Hoe gaat het met je kinderen in Syrië?’ vroeg ik één van de mannen die al 3 jaar zit te wachten op gezinshereniging.
En daar kwam het….
Hij zit hier. Zijn gezin nog daar.
Zijn zoon van 14 is in het afgelopen jaar meerdere malen in elkaar geslagen door een soort straatbendes. De foto’s die hij me na de laatste keer liet zien van een hulpeloze zwaar gewonde jongen in het ziekenhuis staan nog op mijn netvlies.
Zijn vrouw en dochter durven het huis niet uit.
Zij zitten daar. Hij hier.
Te wachten.
‘En nu zegt man met witte haren dat mijn gezin misschien niet mag komen. En ik ben bijna drie jaar hier, moet ik terug? Dan ben ik dood.’
Er wordt van alles door elkaar geroepen, Nederlands en Arabisch. Ik zie mensen op hun kaart kijken en uitrekenen hoe lang ze hier precies zijn. Is dat al bijna 3 jaar?
De emoties zitten hoog, toch vraag ik de mannen weer in het Nederlands te spreken.
‘Dan kan ik het ook verstaan.’
Er volgt een gesprek over dat ze er hier wat van willen maken. Hun toekomst is hier. Al deze mannen zijn stuk voor stuk bezig iets op te bouwen voor hun gezin. Ze leren de taal, participeren, werken, leggen iedere cent opzij om een rijbewijs te halen (want dan heb je veel meer kans op werk) en leren over onze cultuur.
Ze kennen de paashaas, Sinterklaas en kunnen de namen van onze prinsessen sneller opnoemen dan ik.
‘En dan wij moeten terug?’
‘Ik weet het niet,’ is het enige eerlijke antwoord dat ik kan geven. ‘Ik weet het écht niet, maar ik ben het er niet mee eens! En heel veel andere mensen ook niet.’
Het was niet genoeg, maar ik zag dat het hielp.
Ik weet niet wat ik kan doen om dit tij te keren.
Ik weet niet wat ik moet zeggen om de stress in al die hoofden te laten verdwijnen.
Ik weet niet wat ik moet laten zien om mensen tot inzicht te laten komen.
Ik weet het gewoon echt niet.
Maar ik weet één ding:
Laten weten dat ik het er niet mee eens ben verandert misschien niets, maar het helpt wel!
Een beetje.

Reactie plaatsen
Reacties