‘Dit is gek’, zegt hij ineens.
‘Water koken. Dat is niet goed. Water in een pan op fornuis met boter en kruiden?’
Hij lacht, maar kijkt verward.
Ik begrijp zijn verwarring direct.
‘Iets koken betekent ook dat je zorgt dat het 100 graden wordt’, leg ik uit. ‘Als je een kopje thee maakt ga je eerst water koken.’
Hij kijkt me verwijtend aan of ik de Nederlandse taal zelf heb verzonnen en moet hard lachen als ik daar een grapje over maak.

 

Een minuut later kijkt hij op van de taak waar hij inmiddels weer in was verdiept.
‘Oooohhhhhh nu begrijp ik waarom dat apparaat in de keuken waterkoker heet! Hij kookt water!’
Het is zo leuk als je cursisten zelf dit soort koppelingen met taal ziet maken, ik voel me dan een beetje als een moeder die haar kind de eerste stapjes ziet zetten.
Stapjes met taal.

 

Een paar minuten later hoor ik hem grinniken.
Als ik hem aankijk verwoordt hij zijn gedachten hardop: ‘Water koken. Waterkoker. Is die man met de witte muts en de witte kleren een waterkok als hij rijst in het water doet?’

 

De eerste stapjes zijn leuk.
Maar als cursisten gaan spelen met taal, dan wordt het écht geweldig! 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.